2025.09.21 – Guía de Conjugaciones Verbales en Holandés

1. Presente

werken (trabajar)

Persona Conjugación
ik werk
jij/je werkt
hij/zij werkt
wij/we werken
jullie werken
zij/ze werken

2. Pasado Regular

werken (’t kofschip → -te/-ten)

Persona Conjugación
ik werkte
jij/je werkte
hij/zij werkte
wij/we werkten
jullie werkten
zij/ze werkten

3. Verbos básicos e irregulares

zijn (ser/estar)

Persona Presente Pasado Participio
ik ben was geweest
jij/je bent was
hij/zij is was
wij/we zijn waren
jullie zijn waren
zij/ze zijn waren

hebben (tener/haber)

Persona Presente Pasado Participio
ik heb had gehad
jij/je hebt had
hij/zij heeft had
wij/we hebben hadden
jullie hebben hadden
zij/ze hebben hadden

gaan (ir)

Persona Presente Pasado Participio
ik ga ging gegaan
jij/je gaat ging
hij/zij gaat ging
wij/we gaan gingen
jullie gaan gingen
zij/ze gaan gingen

komen (venir)

Persona Presente Pasado Participio
ik kom kwam gekomen
jij/je komt kwam
hij/zij komt kwam
wij/we komen kwamen
jullie komen kwamen
zij/ze komen kwamen

zien (ver)

Persona Presente Pasado Participio
ik zie zag gezien
jij/je ziet zag
hij/zij ziet zag
wij/we zien zagen
jullie zien zagen
zij/ze zien zagen

doen (hacer)

Persona Presente Pasado Participio
ik doe deed gedaan
jij/je doet deed
hij/zij doet deed
wij/we doen deden
jullie doen deden
zij/ze doen deden

4. Verbos Modales

kunnen (poder)

Persona Conjugación
ik kan
jij/je kan / kunt
hij/zij kan
wij/we kunnen
jullie kunnen
zij/ze kunnen

moeten (deber)

Persona Conjugación
ik moet
jij/je moet
hij/zij moet
wij/we moeten
jullie moeten
zij/ze moeten

willen (querer)

Persona Conjugación
ik wil
jij/je wilt / wil
hij/zij wil
wij/we willen
jullie willen
zij/ze willen

mogen (poder, permiso)

Persona Conjugación
ik mag
jij/je mag
hij/zij mag
wij/we mogen
jullie mogen
zij/ze mogen

Published by Leonardo Tomás Cardillo

https://www.linkedin.com/in/leonardocardillo

One thought on “2025.09.21 – Guía de Conjugaciones Verbales en Holandés

Leave a comment

Design a site like this with WordPress.com
Get started